Bijbod: het eerste bod van de partner van degene die het openingsbod deed.
Blinde of Dummy: de partner van de leider. Hij legt al zijn kaarten open op tafel en de leider wijst aan wat hij moet spelen.
Boekje: de eerste zes slagen. Ze worden bij de bieding en de puntentelling niet meegeteld.
Claimen: niet verder spelen omdat het verdere spelverloop duidelijk is. Een speler, meestal de leider, legt zijn kaarten op tafel en zegt bijvoorbeeld: "Ik mis nog een ruitenslag en de rest is voor mij." Meestal zegt hij er ook bij hoe hij verder denkt te spelen.
Contract: een bod dat uitsluitend een mededeling aan de partner inhoudt en dat niet geboden wordt om te spelen. Partner moet dus iets antwoorden, want als hij past (en de tegenstanders passen ook), dan wordt het forcingbod het eindcontract.
Down: het aantal slagen en de speelsoort, gedoubleerd of niet, zoals dat tijdens de bieding is vastgesteld.
Dekken: minder slagen dan volgens het contract nodig is, zodat het contract verloren is.
Duiken: een hogere kaart bijspelen.
Forcing: een lagere kaart bijspelen dan reeds op tafel ligt, zodat men de slag niet maakt.
Ingooien, Ingegooid: een speler is ingegooid als hij tegen zijn zin een slag heeft gewonnen en moet uitkomen voor de volgende slag, maar alles waarmee hij uitkomt is ongunstig.
Kwetsbaar: voordat de kaarten gegeven worden, wordt vastgesteld welke teams kwetsbaar zijn (geen van beide, allebei of een van beide). De puntentelling telt voor het kwetsbare team zwaarder.
Leider: de speler die samen met zijn partner (blinde), het contract moet maken.
Openingsbod: het eerste bod dat geen pas is.
Opstappen: een hogere kaart bijspelen dan reeds op tafel ligt, zodat men de volgende speler dwingt nóg hoger te spelen (of de slag te verliezen).
Overslag: slag die meer wordt gemaakt dan geboden is. Hiervoor krijgt men punten, maar in de regel niet zo veel als wanneer men hoger geboden had.
Preëmptief Bod: een tamelijk hoog bod dat wordt gedaan om de tegenpartij het bieden onmogelijk te maken. Men neemt daarbij het risico down te gaan, maar dat is waarschijnlijk minder erg dan het mooie contract dat de tegenpartij kan spelen.
Redbod: een bod dat hoger is dan het hoge en veelbelovende contract dat de tegenpartij heeft gedaan. Men gaat liever down in een gedoubleerd redbod dan dat men de tegenpartij een hoog contract laat spelen.
Slam of Slem: twaalf (klein slam) of dertien (groot slam) slagen.
Snijden, Snit of Finesse: een lagere kaart bijspelen (bijvoorbeeld de vrouw en niet het aas), in de hoop dat de tussengelegen kaart (de heer) er niet achter zit.
Steunen: de kleur bieden die de partner geboden heeft.
Volgbod: een bod nadat de tegenpartij geopend heeft.
Vork: twee net niet opeenvolgende kaarten, bijvoorbeeld A en V. Door te snijden heeft men een kans dat beide kaarten een slag winnen.